Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16
april 2010, nr. 125422, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij
(aanwijzing van vissoorten) De Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
Gelet op artikel 1, tweede lid, onderdelen a en b, van de Visserijwet 1963 en op
artikel 6, derde lid, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985;
Besluit:
ARTIKEL I De Uitvoeringsregeling visserij wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 28 wordt een artikel 28a ingevoegd, luidende:
Artikel 28a Het is verboden de volgende rivierkreeften in de binnenwateren uit
te zetten:
a. Californische rivierkreeft;
b. Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft;
c. Gestreepte Amerikaanse rivierkreeft;
d. Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft;
e. Marmerkreeft;
f. Rode Amerikaanse rivierkreeft, en
g. Turkse rivierkreeft.
B
In Bijlage 1. wordt:
a. na ‘8. Beekridder, Salvelinus alpinus (Linnaeus 1758)’ ingevoegd: 8a.
Bermpje, Barbatula barbatulus (Linnaeus, 1758);
b. na ‘23. Gewone rog, Roja clavata, Linnaeus, 1758’ ingevoegd: 23a. Giebel,
Carassius gibelio (Bloch, 1782);
c. na ‘62. Roodbaars, Sebastes marinus (Linnaeus 1758)’ ingevoegd: 62a.
Roofblei, Aspius aspius (Linnaeus, 1758);
d. onder ‘Schaaldieren’ voor ‘101. Noordzeegarnaal, Crangon crangon (Linnaeus)’
ingevoegd:
100a. Californische rivierkreeft, Pacifastacus leniusculus (Dana, 1852)
100b. Geknobbelde Amerikaanse rivierkreeft, Orconectes virilis (Dana, 1852)
100c. Gestreepte Amerikaanse rivierkreeft, Procambarus acutus
100d. Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft, Orconectes limosus (Dana 1852), en
100e. Marmerkreeft, Procambarus sp.;
e. na ‘105. Noorse kreeft / Langoestine, Nephrops norvegicus (Linnaeus)’
ingevoegd: 105a. Rode Amerikaanse rivierkreeft, Procambarus clarkii, en
f. na ‘107. Strandkrab, carcinus meanas (Linnaeus)’ ingevoegd: 107a. Turkse
rivierkreeft, Astacus leptodactylus (Entscholtz, 1823).
ARTIKEL II Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 16 april 2010
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.
TOELICHTING Algemeen Met de onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling
visserij wordt de lijst met vissoorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing
is, uitgebreid met een drietal vissoorten en zeven rivierkreeftsoorten. Hiermee
kom ik in eerste instantie mijn toezegging na, gedaan in de Beleidsbrief
Binnenvisserij (brief van 13 november 2009, Kamerstukken II 2009–2010, 29 664,
nr 94). Tegelijkertijd wordt met de aanwijzing zeker gesteld dat de hierbij
aangewezen soorten niet vallen onder de werkingssfeer van de Flora- en faunawet.
Hiertoe bestaat aanleiding nu deze soorten geen bescherming ingevolge die wet
behoeven. Daarmee wordt voorkomen dat – voor zover het deze soorten betreft –
onnodige procedures worden gevolgd indien activiteiten worden ondernomen die
schade aan deze soorten zouden kunnen toebrengen. Bij de aangewezen soorten
rivierkreeft gaat het om uitheemse soorten die allen in Nederland in meer of
mindere mate aanwezig zijn in de binnenwateren. Met de aanwijzing is
beroepsmatige visserij en gerichte bestrijding van deze invasieve soorten
mogelijk. In het verlengde hiervan is voor deze kreeften tevens een uitzetverbod
in de onderhavige regeling opgenomen. De dieren lijken grote invloed te hebben
op de ecologie en kennen weinig ‘natuurlijke’ vijanden.
Deze aanwijzing betreft de eerste van een aantal aanwijzingstrajecten en behelst
de aanwijzing van vissoorten die op zich zonder nadere beperkingen onder de
werking van de Visserijwet 1963 kunnen worden gebracht. Een aantal nog aan te
wijzen vissoorten behoeft beschermende maatregelen met het oog op de
instandhouding. Dergelijke maatregelen (denk onder meer aan minimummaten,
terugzetverplichtingen en gesloten tijden) kunnen worden gesteld bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur. Hierin zal voorzien worden in het (te
actualiseren) Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 waarbij
gelijktijdig tot aanwijzing van de betrokken vissoorten zal kunnen worden
overgegaan. Het gaat dan onder meer om de vissoorten rivierprik, kleine
modderkruiper, rivierdonderpad en meerval. Voor de aangewezen rivierkreeften
geldt dat het hiervoor genoemde uitzetverbod op grond van de Visserijwet 1963 in
de onderhavige regeling in het leven wordt geroepen.
Ten slotte zal nog een actualisatie van de aanwijzing moeten plaatsvinden als
gevolg van de voorgenomen uitbreiding van de werkingssfeer van de
Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet naar de exclusieve
economische zone. Het betrokken wetsvoorstel is bij de Tweede Kamer in
behandeling (Kamerstukken II 2009–2010, 32 002). Ingevolge de uitbreiding van de
werkingssfeer strekt de bescherming van de genoemde wetten zich tot een veel
groter zeegebied uit en daardoor raken meer vissoorten betrokken. Voor die
vissoorten waarvoor die bescherming niet nodig is, is aanwijzing ingevolge de
visserijwetgeving wenselijk om te voorkomen dat ook voor deze vissoorten
onnodige procedures ontstaan in het kader van die wetten. De betrokken
vissoorten worden thans geďnventariseerd. Aanwijzing daarvan zal gelijktijdig
met de inwerkingtreding van genoemd wetsvoorstel plaatsvinden.
Voor de goede orde wordt gemeld dat de beekprik, de bittervoorn, de elrits, de
gestippelde alver, de grote modderkruiper, de houting en de steur onder de
Flora- en faunawet blijven vallen en dat geen voornemens bestaan dit regime aan
te passen.
De aangewezen soorten Bij de vissen die thans onder de Visserijwet 1963 zijn
gebracht gaat het om de volgende soorten: bermpje, giebel en de roofblei. De
aanwijzing vindt plaats door aanpassing van Bijlage 1. van de
Uitvoeringsregeling visserij.
Voor het bermpje geldt dat deze vissoort op zich niet interessant is voor de
beroeps- of sportvisserij. Zo is er voor deze vis commercieel geen markt. Door
zijn geringe omvang is de vis ook uit sportvisserijoogpunt niet aantrekkelijk.
Het betreft echter geen bedreigde vissoort en er bestaat dus geen reden om deze
vissoort onder de werkingssfeer van de Flora- en faunawet te houden. Door de
onderhavige aanwijzing onder de Visserijwet 1963 wordt dit bewerkstelligd.
De giebel is evenmin een bedreigde vissoort en is bovendien een voor de
sportvisserij interessante vissoort. De aanwijzing bewerkstelligt hier dat
duidelijk wordt dat op deze vis het regime van de Visserijwet 1963 van
toepassing is.
De roofblei is interessant voor de sportvisserij en behoeft geen specifieke
bescherming. Deze vissoort wordt dan ook eveneens aangewezen. Het betreft een
niet-inheemse vissoort die zich met de openstelling van het Main-Donau kanaal
binnen korte tijd in Nederland heeft gevestigd.
Voor de rivierkreeften geldt dat deze allen uitheems zijn, interessant zijn voor
de beroepsvisserij maar tegelijkertijd ook grote invloed lijken te hebben op de
ecologie en schadelijk zijn voor waterkeringen. Zo graven zij holen en gangen in
oevers. Uit buitenlandse meldingen is gebleken dat schade kan ontstaan aan
dijken, (irrigatie)kanalen en stuwen door het graafgedrag van de rode
Amerikaanse rivierkreeft, met alle gevolgen van dien. De aangewezen
rivierkreeften kennen weinig natuurlijke vijanden en zijn in tegenstelling tot
de Europese rivierkreeft bestand tegen de zogenoemde kreeftenpest. Met de
aanwijzing wordt voorts een gerichte bestrijding van de kreeften mogelijk. De
aanwijzing gaat daarnaast gepaard met een uitzetverbod (het hierbij
geďntroduceerde artikel 28a van de regeling) zodat toename van schadelijke
effecten zoveel als mogelijk wordt voorkomen. Voor de goede orde wordt opgemerkt
dat voor andere hierbij niet aangewezen uitheemse rivierkreeften geldt dat het
uitzetten ingevolge artikel 14 van de Flora- en faunawet verboden blijft.
Vermindering regeldruk, administratieve lasten en bedrijfseffecten Het
uitbreiden van de lijst van vissoorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing
is brengt – voor zover het die wet betreft – als zodanig geen verandering in de
administratieve lasten met zich. Met betrekking tot de Flora- en faunawet nemen
deze verwaarloosbaar af doordat met betrekking tot het bermpje geen gegevens
meer hoeven te worden ingevuld bij ontheffingsaanvragen in het kader van die
wet. Ook ontstaan bij beide wetten geen nieuwe procedures in de zin van aan te
vragen vergunningen of noodzakelijke ontheffingen en in te vullen formulieren.
Dit geldt zowel voor bedrijven (bedrijfsmatige visvangst en commercialisering
daarvan) als de burger (sportvisserij). Met de aanwijzing van de vissoorten
wordt bovendien helderheid verschaft over het wettelijk regime dat van
toepassing is op deze vissoorten. De transparantie wordt derhalve vergroot.
Doordat duidelijk wordt dat de betrokken vissoorten niet onder de werkingssfeer
van de Flora- en faunawet vallen, vindt – zoals reeds eerder vermeld –
kwalitatief een vereenvoudiging plaats. Deze vereenvoudiging is van invloed op
de nalevingslasten die met die wet gemoeid zijn.
Zo levert de overheveling van het bermpje naar de Visserijwet 1963 op dat geen
ontheffing op grond van de Flora- en faunawet behoeft te worden aangevraagd bij
voor deze soort potentieel schadelijke activiteiten die voorgenomen worden. Voor
de giebel geldt dat onduidelijkheid bestond over de status en dat geen
ontheffingen werden aangevraagd. Met de onderhavige aanwijzing onder de
Visserijwet 1963 is aan die onduidelijkheid een einde gekomen.
Wat betreft de ingevolge de Flora- en faunawet genomen beslissingen op
ontheffingsaanvragen is het volgende bekend. In 2008 werd in totaal 725 keer een
besluit genomen met betrekking tot ontheffingaanvragen. In 2009 bedroeg dit
aantal 500. Het bermpje kwam in 2008 35 keer voor in deze besluiten (2009: 30).
De ontheffingsaanvragen omvatten echter ook vele andere soorten dieren en
planten. Derhalve is geen besparingsberekening op te stellen. Wel is uit deze
gegevens te concluderen dat in circa 6% van de besluiten (2009) de genoemde vis
voorkwam. Met de onderhavige aanwijzing zal dit derhalve niet meer nodig zijn.
Het voor deze soorten niet hoeven aanvragen van een ontheffing brengt met zich
dat bij de voorafgaande onderzoeken naar de potentiële aanwezigheid van
beschermwaardige dieren deze soorten buiten beschouwing kunnen blijven en dat
evenmin hiervoor een plan van aanpak met te ondernemen beschermende maatregelen
behoeft te worden opgesteld bij de aanvraag tot ontheffing. Na verlening van de
ontheffing behoeven deze plannen van aanpak uiteraard dan ook niet meer op deze
punten te worden uitgevoerd. Omdat bij het verrichten van activiteiten echter
doorgaans voor een verzameling dier- en plantensoorten ontheffing wordt
aangevraagd, wordt niet verwacht dat dit in absolute aantallen zal leiden tot
minder ontheffingsaanvragen. Wel zullen deze aanvragen dus inhoudelijk (iets)
minder omvattend kunnen zijn. De besparingen in de kosten van de naleving zijn
echter niet te kwantificeren aangezien deze afhankelijk zijn van de locatie van
de voorgenomen activiteiten, de eventuele aanwezigheid van de betrokken vissoort
aldaar en de omvang en aard van de activiteiten.
Naast een vermindering van de nalevingslasten treden natuurlijk besparingen op
bij de uitvoering, afhandeling en handhaving van de ontheffingsaanvragen door de
daarmee belaste diensten.
Door de aanwijzing kan de bedrijfsmatige vangst plaatsvinden. Dit is vooral in
relatie tot de aangewezen rivierkreeften van belang. Er is een markt voor wild
gevangen rivierkreeft en deze biedt de beroepsmatige visserij, die hoofdzakelijk
gericht is op de aalvisserij, mogelijkheden tot verbreding.
Inwerkingtreding De onderhavige regeling treedt conform mijn uitgangspunten voor
de inwerkingtreding van regelgeving op 1 juli 2010 in werking. Daarbij is tevens
zeker gesteld dat publicatie tijdig plaatsvindt zodat betrokkenen voldoende tijd
hebben om hiervan kennis te nemen en eventuele maatregelen te treffen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.